Kattenfrans.

Taal is een fijne manier om iets gezegd te krijgen. Waar woorden te kort schieten, gebruiken we een uitdrukking om het gezegde kracht bij te zetten. Waarom we het Nederlands de taal van Van den Vondel noemen en niet die van Vlaamse brulboei Brusselmans, Joost mag het weten! We zouden onze taal zelfs die van Heintje Conscience kunnen noemen maar die mens was Franstalig van huis uit, tegelijk Belgicist en Vlaamsgezind. Toen kon dat nog. En zo belanden we bij de leute van het vergelijken der spreekwoorden in de twee meest gesproken Belgische landstalen. Het zal u niet verbazen dat een boer uit Brakel of Geraardsbergen al eens een probleem heeft met het gekout van un fermier aan de andere kant van ’t veld, zuidelijk van de taalgrens. Waar wij Vlamingen ‘ik ben 52 jaar‘ zeggen, zullen de Franstaligen in hun Latijnse taal ‘ik heb 52 jaren‘ zeggen. Zo heeft een Nederlandstalige eerder goesting om ‘zijn kat te sturen‘ als hij gevraagd wordt om deel te nemen aan een examen Chinees terwijl de Franstalige een konijn de eer zal geven (poser un lapin). ‘De kat’ (zij) is vrouwelijk in het Nederlands, terwijl ze in het Frans mannelijk is (il). Niet te verbazen dat het land is vergeven van de poezenbeesten die mekaar verstaan. Waar men het niet krijgt uitgelegd in het Frans heeft men een kat in de keel (un chat dans la gorge) terwijl wij ‘een kikker in de keel‘ hebben. Het is natuurlijk geen reden om hun slapende kat te wekken (éveiller un chat qui dort) want dan maken wij onze ‘slapende honden wakker‘. Ambras gegarandeerd. Taal lijkt nochtans eenvoudig want we ‘leren uit het hoofd‘ terwijl de Franstalige het langs het hart zal leren (apprendre par coeur). Het zegt misschien iets over de cultuurverschillen. Wees daar vooral het hart niet van in. Als we met mekaar over onze taalkronkels spreken zal de Nederlandstalige ‘groen lachen‘ terwijl de Franstalige geel uit slaat (rire jaune). Tja, wie de taal nog niet beheerst is natuurlijk ‘een groentje‘. Een Franstalige is dan een blauwtje (un bleu). ‘Een blauwtje‘ is dan weer wat Nederlandstaligen ‘oplopen‘ als ze verliefd zijn zonder respons. Franstaligen kennen daarvoor geen kleur, daar drogen ze hun weigering af (essuyer un refus). Blijf toch best beleefd want na een handgemeen blijft de Nederlantalige boer met ‘een blauw oog‘ zitten terwijl zijn vuist de Franstalige een oog met zwarte boter geeft (un oeil au beurre noir). Die boter kunnen wij gebruiken om op “gewonnen brood” te smeren maar dat brood zijn de Franstaligen kwijt (pain perdu). Toch ken ik ook streken in Vlaanderen en Nederland waar ze gewonnen/verloren brood ‘wentelteefjes‘ noemen, maar die vertaling naar het Frans zou ons te ver leiden. Taal is zo schilderachtig dat wij het op een ezel (schildersezel) zouden zetten wat bij een Franstalige de slappe lach zal opwekken. U moet daarvoor niet ‘op uw paard kruipen‘ want de Franstalige maakt zichzelf dan kwaad bloed (se faire du mauvais sang). Al kan dat ‘kwaad bloed‘ bij ons ook ‘gezet‘ worden. Moest dat gebeuren, zorg dan dat er voor je nabestaanden ‘een appeltje voor de dorst‘ over blijft want bij de Franstalige riskeert u eerder een peer te krijgen. (une poire pour la soif). Misschien krijg ik liever een taart tegen mijn oren (une tarte) dan een peer. Het (in gewestelijke taal) geven van ‘een peer‘ (oorveeg) zou voor ons natuurlijk ‘een gepeperde rekening‘ opleveren waarbij we verbazend goed overeen komen met onze zuiderburen want zij hebben bij zware kosten een aanvullend zoutvaatje bij de hand (une note salée) om de gebruikte taal te kruiden. En als het ons allemaal te veel wordt, ‘geven we de pijp aan Maarten‘. De Franstalige geeft dan zijn tong aan de kat (donner sa langue au chat) en zo zijn we tot het besef gekomen dat taal “niet van de poes” is. Met dank aan de lezers die de aanhef gaven voor deze plezante taalkwesties.

Groeten van Sjarel
facebook.com/sjarelklak

Plaats een reactie